BURGUM – De natuur in ons cultuurlandschap ligt voor een deel op straat. Het buitenterrein met parkeerplaats voor het Observeum, museum en sterrenwacht Burgum is deels met stenen bestraat en vormt een thuisbasis voor de solitaire pluimvoetbij. Rond deze tijd ploppen daar enkele weken zandhoopjes met nestjes op, tussen platgetreden of overreden hoopjes verschijnen weer nieuwe.
Gerhild van Rooij
Er is maar één generatie pluimvoetbijen per jaar, ze vliegen in de periode juni tot en met augustus. In Nederland komt slechts één pluimvoetbijsoort voor, de bij is in ons land te vinden in allerlei droge en warme habitats of leefgebieden zoals binnenduinen en heidegebieden, hogere zandgronden, zandige overstromings- en spoordijken, zandbermen, taluds met losse löss, stuifzandvelden en zandige gebieden in steden en dorpen zoals in Burgum op het parkeerterrein voor het Observeum. De kleine zandhoopjes tussen de stenen hebben een wat groter gat dan mierennesten, de opening die de pluimvoetbij maakt is ongeveer een halve centimeter groot.
De wetenschappelijke soortnaam van de pluimvoetbij, een vliesvleugelig insect uit de familie Melittidae, is in 1780 gepubliceerd door Harris en luidt: Dasypoda altercator (synoniem Dasypoda hirtipes). Europa telt vijftien soorten pluimvoetbijen, hun leefgebied ligt in Midden-Europa, loopt tot 63° noorderbreedte en is iets minder algemeen in Zuid-Europa rond de Middellandse Zee, de pluimvoetbij komt ook voor in Engeland.
Pluimvoetbijen worden 12 tot 15 millimeter lang. De mannetjes zijn vaalbruin en oker- tot oranjegeel behaard met losse dwarsbandjes op het achterlijf en een licht aangezicht. De beharing op het borststuk is ruig en afstaand. De mannetjes patrouilleren langs nestplekken en planten op zoek naar vrouwtjes. Ze sporen de vrouwtjes op middels geuren en op zicht, namelijk de rosse pluimen waaraan de bij de beeldende naam pluimvoetbij dankt. De vrouwtjes zijn groot, geelbruin behaard op het hoofd en het borststuk tussen lijf en kop, met een verdonkerd gebied op het middendeel van het borststuk, op hun zwart tot zwartbruine achterlijf duidelijke witte banden van het tweede tot het vierde buiksegment. De opvallende geel-rosse beharing op de achterpoten waaraan de vrouwtjes meteen zijn te herkennen, zijn lange haarborstels. Met deze pluimvoeten kan het vrouwtje makkelijk het zand wegvegen bij de nestingang en stuifmeel verzamelen. Elk vrouwtje paart maar één keer en na deze paring weert ze mannetjes af door haar achterpoten omhoog te houden.
De Pluimvoetbij graaft holtes in zanderige bodems en nestelt vaak in grote groepen bij elkaar. Bij bestrating kan dit bij uitzondering wel eens tot verzakking leiden. De hoofdgang loopt schuin naar beneden met verschillende zijgangen. Per dag zoekt het vrouwtje voedsel voor één broedcel. Eerst verzamelt ze stuifmeel en op het laatst ook nectar waarmee ze het stuifmeel tot een pollenbal kneedt. In de morgen legt ze het voedsel in de broedcel, ’s middags legt ze er een ei op en sluit ze de broedcel af.
Als het door weersomstandigheden niet lukt om in één ochtend voldoende voedsel te vinden, maakt het vrouwtje dit werk de volgende dag niet af, maar maakt ze een nieuwe broedcel. De bij is niet kieskeurig maar bezoekt vaak planten uit de familie van de composieten, bijvoorbeeld streepzaad, biggenkruid, cichorei en melkdistel. Het stuifmeel verzamelen ze haastig en met hun pluimen vol met stuifmeel transporteren ze dit naar het nest. Op het terrein van het Observeum staan ook inheemse planten en bomen die bijdragen aan de biodiversiteit. Ze trekken insecten aan, waaronder de pluimvoetbij, met een A4tje op een paal attendeert het Observeum bezoekers tijdens het broedseizoen de bezoeker op de pluimvoetbij en vermeldt over de zandhoopjes, dit zijn geen mierennesten!
FOTO’S:
1. Pluimvoetbij vrouwtje verzamelt nectar en stuifmeel (foto Geller-Grimm, CC).
2. Pluimvoetbij vrouwtje (Foto Christian Fischer , CC).
3. Zandhoop en nestopening Pluimvoetbij op terrein van het Observeum, 31 juli 2024 (foto Gerhild van Rooij).